woensdag 9 maart 2011

PPO

Invloed op gedrag



Fysieke factoren: factoren als ziekte, pijn, uiterlijk( zelfbeleving) en honger zijn fysieke factoren die het gedrag van mensen kunnen beïnvloeden. Dit zijn lichamelijke factoren die invloed hebben op het denken en het daaruit volgende handelen van een mens.

Psychische factoren: factoren als zelfbeeld ( zelfwaardering), persoonlijkheidskenmerken ( introvert, extrovert, dominant, verlegen) , de levensfase waarin iemand zich bevindt ( bijv. puberteit) en intelligentie en muzikaliteit ( ‘succes’ in maatschappij) zijn psychische factoren die het gedrag van mensen kunnen beïnvloeden. Dit zijn psychische factoren die invloed kunnen hebben op de lichaamstaal/ fysiek handelen van een mens. Er is dus sprake van een wisselwerking tussen lichamelijke en psychische factoren.

Sociale factoren: Sociale factoren die invloed kunnen hebben op het gedrag/handelen van een mens ; omgeving ; de directe omgeving ; ouders, partner, kinderen( primaire groep) , naast de primaire groep zijn er mensen die voor jou belangrijk zijn; vrienden, vriendinnen, broers/zussen ( mening wordt belangrijk gevonden). Allen kunnen ze fungeren als imitatiemodel; bewuste en onbewuste gedragingen worden overgenomen. Naast de directe omgeving is de situatie waarin iemand zich bevindt ook van invloed; thuis of in de vriendenkring wordt iemand een andere rol toegekend dan bijv. op het werk of op school. Deze factoren hebben vooral betrekking op de verwachtingswaarden van anderen (omgeving/situatie) en die van iemand zelf ( gedraagt zich naar verwachting/ of verwacht dat hij/zij zich zo zou moeten gedragen)

Culturele en spirituele factoren: culturele factoren die van invloed kunnen zijn op het gedrag van een mens zijn bijv. de omgang, gebruiken en gewoontes binnen een bepaalde cultuur of subcultuur( normen en waarden). Dit kunnen maatschappelijke culturen zijn ( etniciteit, leefstijl; jeugd) maar ook organisatieculturen; iedere organisatie heeft een andere manier van werken/effectiviteit en dus andere regels/werkvormen/normen/waarden. Spirituele factoren hebben ook betrekking op culturele en sociale factoren, dit zijn de geloof/levensovertuigingen en de daarbij horende riten; voedingsgewoonten, gedrag vrije tijd ( bijv. Iemand die aanhanger is van het christelijke geloof zal op zondag niet werken/sporten).


Fysische en geografische factoren: factoren als jaargetijde en klimaat( geografisch bepaald) kunnen van invloed zijn op het gedrag van een mens. Wanneer het bijv. een zonnige dag is ( veel licht) zijn er veel meer mensen op straat die beter gehumeurd lijken en de vrolijke gekleurde kleding weer uit de kast hebben getrokken. Zowel het licht/klimaat ( meer en langer) als de omgeving beïnvloeden dan het gedrag/handelen van een mens. Het klimaat beïnvloed bijv. woningbouw en kleding; koud land/omgeving= warme kleding; gebied waar veel orkanen voorkomen = daarop aangepaste woningbouw ( huizen op palen).



Gedrag van een leerling

Het gedrag van een leerling in de klas kan door bovenstaande factoren beïnvloed worden. Wanneer een leerling bijvoorbeeld een negatief zelfbeeld heeft gecreëerd door onzekerheid over zijn of haar uiterlijk ( fysieke factor) kan zich dat op verschillende manieren uitten in de lichaamstaal/handelingen van de leerling.

Voorbeeld:
Anne vindt zichzelf te dik, soms wordt ze hiermee ook gepest, vooral tijdens gym. Haar conditie is minder dan die van klasgenootjes en bij iedere lichamelijke oefening begint ze hevig te transpireren en loopt ze rood aan. Bij teamsamenstellingen wordt ze altijd als laatste gekozen want niemand wil die ‘langzame zeug’ in het team hebben, aldus klasgenootjes. Nu verzint Anne iedere keer een smoes om maar niet mee te hoeven doen aan de gymles. Ook heeft Anne moeite om in het openbaar haar lunch op te eten en wanneer ze een presentatie voor de klas moet geven blijft ze ook liever thuis.



In het voorbeeld komen bepaalde gedragingen naar voren die zijn voortgekomen uit een negatieve gedachtepatroon met betrekking tot het uiterlijk. Anne vindt zichzelf te dik (gedachte), dit wordt door haar klasgenootjes bevestigd ( ‘langzame zeug’), het gevolg hiervan is dat Anne situaties waarin haar onzekerheid naar voren komt ( gymles, openbaar eten, voor de klas staan) gaat vermijden.

Zoals eerder al vermeld bestaat er een wisselwerking tussen lichamelijke en psychische factoren. Een lichamelijke factor als uiterlijk ( te dik) heeft invloed op iemands psyche en kan leiden tot een negatief zelfbeeld, een lage zelfwaardering. Dit kan niet alleen leiden tot het vermijden van ‘ongemakkelijke’ situaties maar kan helemaal doorgevoerd worden in alle gedragingen/lichaamsuitingen. Een leerling die bijvoorbeeld erg onzeker is over zichzelf zal vaak niet graag op de voorgrond staan en misschien wel verlegen of introvert zijn. Daarnaast is het ook mogelijk dat een leerling dan juist vervalt in het uiterste van verlegen en dus wel op de voorgrond staat, brutaal en extravert overkomt, om de onzekerheid te verbergen.

In het voorbeeld komt ook naar voren dat sociale factoren een grote invloed kunnen hebben op het gedrag van iemand. Anne wordt door haar klasgenootjes ‘langzame zeug’ genoemd, nu zou ze zich hier niets van aan kunnen trekken en gewoon door kunnen gaan sporten maar het feit dat ze dit niet doet betekent wel dat de mening van de groep belangrijk gevonden wordt. Anne wil graag bij de groep horen en daarom trekt ze zich hier wel wat van aan. Aangezien het een fictief voorbeeld is kan wel gezegd worden dat niet iedereen altijd even onaardig is tegen Anne, met een van de jongens, Fawad, die tijdens de gymles net zoals zijn vrienden altijd grapjes maakt over haar uiterlijke verschijning gaat ze wel eens om; gezellig naar de bioscoop, de stad e.d. Fawad doet soms gewoon zijn vrienden na (imitatie) zonder echt na te denken over de gevolgen.

Naast fysieke, psychologische en sociale factoren kunnen culturele en fysische factoren ook invloed hebben op het gedrag van een leerling.

Voorbeeld:
Fawad is geboren in Afghanistan en woont nu al vier jaar in Nederland. Toen Fawad voor het eerst in Nederland kwam was het winter en sneeuwde het. Fawad had nog nooit sneeuw gezien en verwonderde zich over dit koude, witte spul dat uit de hemel kwam dwarrelen. Hij vond dit erg mooi maar het duurde wel even voordat hij gewend was aan de kou. Intussen heeft Fawad al een aantal winters meegemaakt en is nu gewend aan de winterse temperaturen. Ook kent Fawad de Nederlandse taal nu goed, dit vormde in het begin een groot obstakel in de communicatie en het sluiten van vriendschappen maar gelukkig namen zijn klasgenootjes hem snel op in de groep. Hoewel Fawad al goed ingeburgerd is kan hij nog steeds niet begrijpen dat vele van zijn klasgenootjes thuis hun avond eten niet gezamenlijk met hun familieleden eten. Als Fawad niet voor het avondeten thuis is, te laat binnenkomt, krijgt hij van zijn moeder een draai om zijn oor.

In het voorbeeld hierboven komt een culturele factor voor die het gedrag van een leerling kan beïnvloeden. Wanneer een leerling vanuit een ander land hierheen is gekomen en de Nederlandse taal nog niet zo goed spreekt kunnen de onderlinge cultuurverschillen ( taal behoort tot cultuur) leiden tot onbegrip en miscommunicatie met als gevolg geen aansluiting kunnen vinden in een groep.

Gelukkig voor Fawad namen zijn klasgenootjes hem al wel snel op in de groep hierdoor leerde hij veel sneller de Nederlandse taal en gebruiken. Stel dat dit niet gebeurd was dan had Fawad waarschijnlijk alleen aansluiting kunnen vinden bij zijn familie of andere Afghaanse vrienden buitenschool en was hij misschien wel veel minder snel bekend geraakt met de Nederlandse cultuur. Dit kwam bijvoorbeeld voor in de Bijlmer, hier woonde veel mensen behorend tot een andere etniciteit bij elkaar, ze spraken vrijwel alleen hun eigen taal en beperkten bij wijze van spreken hun wereld tot hun buurt. Nu is er niets mis mee met het behouden van de eigen culturele identiteit maar dit kan bijvoorbeeld wel leiden tot het minder snel vinden van werk en dus nadelig zijn voor het ‘meekomen in de maatschappij’.

Wat ook in het voorbeeld naar voren komt is een culturele factor die afwijkt van de dominante factor . Er bestaan namelijk ook verschillende subculturen. Stel dat het kenmerkend is voor de Nederlandse cultuur dat het bij elkaar, als gezin, zijn niet een dominante culturele factor is maar dat er meer nadruk wordt gelegd op het sociale naar buiten gerichte leven ( werk, vrienden) . Bij Fawad staat familie juist wel hoog in vaandel, binnen zijn cultuur ( Afghaans / moslim) is familie het belangrijkst, je familie weet wat goed voor je is , zij bepalen ook met wie je gaat trouwen. Dit behoort dan niet tot de algemene cultuur en kan dan een subcultuur genoemd worden.

De fysische factor uit het voorbeeld heeft betrekking op het klimaat. Fawad kende geen winter en moest dus erg wennen en zich aanpassen aan het Nederlandse klimaat. Fawad was eerst alleen gewend aan de zonnige warme dagen in zijn land. Doordat hij nu veel minder zon ( licht) kreeg dan hij gewend was kreeg Fawad last van een winterdepressie.

Wanneer een leerling, net als Fawad, last heeft van een winterdepressie kun je dit ook herkennen in het gedrag; een leerling ziet er vermoeid uit/ is prikkelbaar/ heeft nergens zin in ( hangt over de tafel) / heeft geen of minder behoefte aan sociaal contact/sluit zich af.






* De voorbeelden zijn fictief en kunnen daarom afwijken van de werkelijkheid; zo kent Afghanistan wel strenge winters en sneeuwstormen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten